De gezondheid van Brusselaars is de laatste jaren verbeterd en hun levensverwachting is toegenomen. De vaccinatiegraad is licht gestegen, maar de impact van het leefmilieu is zorgwekkend. Dat zijn een paar bevindingen uit de Gezondheidsindicatoren, die elke vijf jaar gepubliceerd worden door het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn, het onderzoekscentrum van Vivalis (waar Born in Brussels deel van uitmaakt).
De gezondheid van de Brusselse bevolking is in de loop der jaren verbeterd, zoals blijkt uit meerdere indicatoren van het rapport “Gezondheidsindicatoren van het Brussels Gewest 2024”. Daarin komen specifiek een aantal belangrijke punten rond kinderen aan bod: het geboortecijfer, kindersterfte, vaccinatie, consultatie- en ziekenhuisopnamecijfers en de impact van het leefmilieu.
Veel jonge Brusselaars
Het geboortecijfer in Brussel was in de jaren 60 het laagste in België (14,4 per 1.000 inwoners). In de jaren 80 begon het Brussels Gewest de andere landsdelen in te halen om in 2010 het hoogste geboortecijfer te hebben. Maar in 2020 daalde dat geleidelijk weer onder het startcijfer (12,9 per 1.000 inwoners), terwijl Vlaanderen en Wallonië op 10,9 per 1.000 inwoners zaten. Die regionale verschillen blijven aanzienlijk: de cijfers voor 2023 die Statbel op 12 februari 2024 publiceerde, tonen een daling in het Vlaams Gewest (-2,3%), het Waals Gewest (-5,0%) en een nog sterkere daling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (-12,0%) in vergelijking met de periode 2019-2022. Toch ligt het geboortecijfer nog steeds hoger in het Brussels Gewest. Dat verklaart zijn jonge bevolking.
“Gezondheidsongelijkheid begint al voor de geboorte”
Uit het rapport blijkt ook dat gezondheidsongelijkheid al voor de geboorte begint. Het risico op mortinataliteit of doodgeboorte is dubbel zo hoog voor kinderen geboren in een huishouden zonder inkomen uit arbeid als voor kinderen geboren in een huishouden met twee inkomens. Aangezien het leefloon en de meeste vervangingsinkomens waarover die huishoudens kunnen beschikken momenteel onder de armoedegrens liggen, leven huishoudens zonder inkomen uit arbeid vaak in precaire economische omstandigheden (in het algemeen hebben ze een slechte gezondheid, geen goede zwangerschapsopvolging, multimorbiditeit, enz.). Het risico om in het eerste levensjaar te overlijden is tussen 2000-2009 en 2010-2019 voor alle inkomenscategorieën gedaald.
Foeto-infantiele mortaliteit bestaat meer bepaald uit drie componenten: doodgeboorte, neonatale mortaliteit en postneonatale mortaliteit. In het rapport lezen we het volgende: “Perinatale sterfte groepeert foetale en vroegneonatale sterfte. Infantiele sterfte groepeert het geheel van sterfgevallen van levendgeborenen vóór hun eerste verjaardag (overlijden tussen 0 en 364 levensdagen). De verschillende cijfers worden uitgedrukt per 1.000 levendgeboorten (neonatale, postnatale of infantiele sterfte) of per 1.000 levend- of doodgeborenen (foetale, perinatale en foeto-infantiele sterfte).”
Licht gestegen vaccinatiegraad
Het laatste onderzoek naar de vaccinatiegraad bij kinderen van 18 tot 24 maanden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd uitgevoerd tussen juni 2019 en maart 2020 en focuste op kinderen geboren tussen 31 mei en 30 november 2017. Dat onderzoek toont aan dat 86,7% van die kinderen het volledige aanbevolen vaccinatieschema hebben gevolgd. In vergelijking met het onderzoek naar de vaccinatiegraad in Brussel dat in 2012 werd uitgevoerd, is de vaccinatiegraad in 2019-2020 over het algemeen iets hoger, met uitzondering van het rotavirusvaccin, waarvoor er een lichte daling is. De vaccinatiegraad varieert naargelang bepaalde sociaal-demografische kenmerken van de ouders. De auteurs merken een trend op: als de moeder of vader langer studeerde, is de vaccinatiegraad lager. Voor bepaalde vaccins stellen ze ook vast dat kinderen uit huishoudens met twee inkomens of met werkende moeders vaker gevaccineerd worden. Dat geldt ook voor kinderen die naar een crèche gaan. De belangrijkste factor voor de vaccinatiegraad blijkt de frequentie waaraan kinderen op consultatie gaan bij Kind en Gezin of het Office de la naissance et de l’enfance (ONE). Kinderen die er regelmatig langsgaan, zijn beter gevaccineerd dan kinderen die er nooit op consultatie gaan.
Kindertijd en ziekte
67% van de kinderen tussen 0 en 4 jaar in Vlaanderen en 65% van hen in Wallonië bezoekt minstens één keer de huisarts (niet geïllustreerd). Brusselaars gaan vaker met hun kinderen naar een specialist (kinderarts). Ze doen ook vaker een beroep op de spoedgevallendienst voor problemen waarvoor ze bij een huisarts terechtkunnen en stellen gezondheidszorg vaker uit. Eenoudergezinnen zijn het meest geneigd om gezondheidszorg uit te stellen, zowel in Brussel als in de rest van het land. Koppels met kinderen moeten gezondheidszorg vaker uitstellen dan koppels zonder kinderen.
Het aantal klassieke ziekenhuisopnames varieert sterk naargelang de leeftijd en volgt een U-vormige curve. Bij kinderen jonger dan één jaar is dat aantal hoog, om vanaf de leeftijd van één jaar sterk te dalen en vanaf vijftien jaar weer geleidelijk toe te nemen. Vanaf vijfentachtig jaar overschrijdt het aantal ziekenhuisopnames dat van kinderen jonger dan één jaar. Kinderen jonger dan één jaar verblijven gemiddeld het langst in een ziekenhuis. Vanaf één jaar daalt de verblijfsduur, maar vanaf de leeftijdscategorie 45-49 jaar neemt die weer toe met de leeftijd.
De leefomgeving heeft een zorgwekkende impact
De nieuwste uitgave van de Gezondheidsindicatoren belicht voor het eerst de impact van de stedelijke omgeving, het werk en de huisvesting op de gezondheid – voor gezinnen met kinderen zijn die factoren vaak cruciaal. Stedelijke omgeving: de luchtkwaliteit is erop vooruitgegaan. De concentraties van de belangrijkste verontreinigende stoffen, zoals fijn stof (PM2,5) en stikstofdioxide (NOx), daalden tussen 1990 en 2020 aanzienlijk, met respectievelijk 80% en 71%. Die concentraties blijven echter boven de door de WGO aanbevolen normen. Luchtvervuiling veroorzaakt naar schatting jaarlijks iets meer dan 930 vroegtijdige overlijdens in Brussel. De belangrijkste bronnen van fijn stof en stikstofdioxide zijn het wegverkeer en de verwarming van gebouwen. Mensen met de laagste inkomens wonen in de meest vervuilde buurten, wat een opvallende milieuongelijkheid is. Huisvesting: in Brussel heeft 10% van de bevolking ernstige problemen met vocht of schimmel in huis, tegenover 5% in Vlaanderen en Wallonië. 22,8% van die Brusselaars leeft in huishoudens die het financieel moeilijk hebben, terwijl slechts 2,7 % van de meest welgestelde personen met vocht of schimmel kampen. Die huisvestingsproblemen kunnen grote gevolgen hebben voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid, het gezinsleven, het schooltraject van kinderen, enz. De dagelijkse leefomstandigheden verslechteren er dus nog door.
Volgens Alain Maron, de Brusselse minister van Gezondheid en Welzijn, zijn meer inspanningen nodig: “Ik heb me ingezet om de ongelijkheid op dit gebied te verminderen via het volledige sociale, gezondheids- en milieubeleid. We stellen echter vast dat er nog enorm veel werk is en dat we in alle beleidsdomeinen – economie, werkgelegenheid, huisvesting, voeding en onderwijs – rekening moeten houden met gezondheid als we er samen voor willen zorgen dat sociale gezondheidsongelijkheden afnemen.”
Sofia Douieb