Een kind krijgt een voogd als de ouders het ouderlijk gezag niet kunnen uitoefenen.
Er wordt een voogd aangesteld in de volgende situaties:
- De beide ouders van het kind zijn overleden.
Opgelet: als er nog één ouder overblijft, dan oefent die het ouderlijk gezag alleen uit. Er wordt dan geen voogd aangesteld.
- Het kind heeft geen wettelijke ouders. Die situatie komt niet vaak voor.
- De ouders kunnen onmogelijk zelf het ouderlijk gezag uitoefenen. Die onmogelijkheid is voortdurend. De familierechter beslist of er een voortdurende onmogelijkheid is om het ouderlijk gezag uit te oefenen.
Het kan gaan om:- een psychische onmogelijkheid: bijvoorbeeld als de ouder wilsonbekwaam is;
- een fysieke onmogelijkheid: bijvoorbeeld als de ouders al een tijd in het buitenland verblijven en niets meer van zich laten horen;
- een juridische onmogelijkheid: bijvoorbeeld als de ouder onder bewind staat.
Bij de meeste kinderen wordt het ouderlijk gezag uitgeoefend door 2 ouders of door 1 enkele ouder.